Parlementaire 'war powers': Perspectieven voor België

Op vrijdag 25 mei organiseerden Vlaamse academici en vredesorganisaties een conferentie in het Federaal Parlement. Het doel van de conferentie was een open debat te voeren over het democratische toezicht op militaire interventies. Hierbij werd gekeken naar de formele en informele mechanismen die parlementen in binnen- en buitenland ter beschikking hebben om militaire operaties te controleren.

In België heeft het parlement slechts beperkte controlemechanismen. Zo bestaat er geen parlementair instemmingsrecht voor deelname aan militaire interventies. De regering kan, zonder het parlement te betrekken, beslissen om in het buitenland ten oorlog te trekken.

De discussies van de conferentie hebben geleid tot een open brief, ondertekend door 25 Belgische academici en vredesactivisten. In de brief roepen de ondertekenaars onze parlementsleden op de Grondwet te herzien, opdat het parlement een voorafgaand instemmingsrecht zou krijgen bij deelname aan militaire interventies.
 

* Deze open brief verscheen op 4/06/18 in De Standaard.

De mars ten oorlog is een parlementair debat waard

Op vrijdag 25 mei organiseerden Vlaamse academici en vredesorganisaties in het federale parlement een internationale conferentie over de betrokkenheid van nationale parlementen bij militaire operaties in het buitenland. De conferentie bevestigde wat al langer geweten is: België doet het qua ‘war powers’ niet goed. De grondwet bepaalt dat de inzet van troepen in het buitenland exclusief een zaak is voor de regering; de wetgever wordt maar geïnformeerd nadat de beslissing al genomen is. In het verleden ondernamen parlementsleden van zowel oppositie als meerderheid pogingen om het bewuste grondwetsartikel (art. 167) te herzien, steeds zonder succes. Nochtans bestaat er geen enkele overtuigende reden om de boot af te houden. Wij roepen onze verkozenen op om over de partijgrenzen heen er eindelijk werk van te maken.

Even leek het dat ook in België een evolutie naar meer parlementaire inspraak was ingezet. In 2011 en 2014 besloot de toenmalige regering in lopende zaken voor het eerst om het parlement vooraf te raadplegen over de deelname aan de Navo-operatie in Libië en de beslissing tot inzet van F-16’s in Irak (al hingen de F-16’s al in de lucht nog voor de Kamer haar zegen had gegeven). Helaas beklemtoonde de huidige regering tijdens de discussie rond de inzet van F-16’s boven Syrië in 2016 dat de inspraak van de Kamer toen geen verworven recht was, eerder een uitzondering.

Maatschappelijk draagvlak

In Duitsland, Denemarken, Finland, Ierland, Spanje, Slovakije, Zweden en Zwitserland moet het parlement vooraf groen licht geven voor militaire operaties. In Frankrijk geldt eenzelfde vereiste van goedkeuring door de Assemblée nationale voor operaties die langer dan vier maanden duren. In Groot-Brittannië en Nederland moeten de Staten-Generaal en het House of Commons vooraf worden geconsulteerd. In zowat alle omliggende landen werden de ‘war powers’ van de nationale wetgever substantieel opgewaardeerd. Alleen België lijkt de boot te hebben gemist.

Het gebrek aan inspraak van de ‘verkozenen des volks’ is problematisch. Buitenlandse militaire operaties betrekken de staat bij een (mogelijk langdurig) gewapend conflict en zetten daarbij letterlijk mensenlevens op het spel. De politieke verantwoordelijkheid, veiligheidsrepercussies en maatschappelijke impact kunnen enorm zijn. Daarom is een sereen en inhoudelijk parlementair debat vereist over het doel en de wettigheid van een operatie, net als over de haalbaarheid en exit strategy. Zo’n debat – eerder dan een inderhaast door het kernkabinet genomen besluit – verzekert dat de inzet van onze troepen op een breed maatschappelijk draagvlak berust en voorkomt nationale trauma’s wanneer de zaak fout zou lopen.

Tegenstanders van parlementaire inspraak schermen met argumenten van hoogdringendheid en vertrouwelijkheid. Het is inderdaad denkbaar dat een militaire interventie soms op zeer korte tijd en in de grootste geheimhouding op touw moet worden gezet. Net om die reden kennen vele landen uitzonderingsregimes die toestaan dat er bij hoogdringendheid geen voorafgaande parlementaire goedkeuring of consultatie vereist is. In ieder geval zijn militaire operaties zelden zo dringend dat binnen de 24 uur troepen moeten worden ingezet. De ervaringen uit 2011 en 2014 leren dat een omweg langs de Kamer een operatie niet hoeft te vertragen.

Gemiste kans

Ook tijdens militaire operaties blijkt dat de uitvoerende macht zich makkelijk verschuilt achter de vereiste van confidentialiteit. Vragen rond de doelstellingen van operatie ‘Inherent Resolve’ werden in het verleden vaak afgewimpeld wegens ‘vertrouwelijk’. De ngo Airwars, die onderzoek doet naar burgerdoden in Syrië en Irak, wees België aan als een van de minst transparante leden van de coalitie tegen IS. Een suggestie van minister van Defensie Steven Vandeput (N-VA) uit 2017 om de informatiedoorstroming te verbeteren via wekelijkse overzichten van militaire operaties werd nooit omgezet in de praktijk. De organisatoren van de conferentie vorige week nodigden het kabinet Defensie uit. Dat bleef zonder gevolg, waardoor het kabinet de kans miste om zijn visie op democratische controle toe te lichten.

Natuurlijk garandeert een sterkere parlementaire betrokkenheid niet dat operaties vlekkeloos verlopen of dat de besluitvorming beter is. Parlementsleden moeten zelf hun verantwoordelijkheid opnemen en wars van partijdiscipline een inhoudelijk debat willen voeren. De herziening van grondwetsartikel 167 is alleszins een eerste en noodzakelijke stap naar een democratisering van de Belgische militaire inzet. Of is een parlementaire democratie – die naam waardig – niets om voor te vechten?

 

Tom Ruys (docent UGent), Nele Verlinden (onderzoeker KU Leuven), Fien De Meyer (Vredesactie), Willem Staes (Pax Christi), Jan Wouters (hoogleraar KU Leuven).

Mee ondertekend door Nicolas Angelet (ULB), Eva Brems (UGent), Olivier Corten (ULB), Franklin Dehousse (ULG), Carl Devos (UGent), Frederik Dhondt (VUB/UA), Hugues Dumont (Université Saint-Louis – Bruxelles), Mathias El Berhoumi (Université Saint-Louis – Bruxelles), Daan Fonck (KU Leuven), David Haljan (UHasselt/KU Leuven), Pierre Klein (ULB), Toon Moonen (UGent), Yf Reykers (KU Leuven), Tom Sauer (UA), Marc Uyttendaele (ULB), Cédric Van Assche (VUB), Raphaël Van Steenberghe (UCL), Hendrik Vos (UGent), Christophe Wasinski (ULB), Stéphanie Wattier (Université de Namur)